borrel -s, de, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: börrel, burrel (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. borrel

    Hij har een mooie borrel op (Nieuw Schoonebeek)

    Die borrel völt er in as een tekste in een ofgescheiden domenee (Hoogeveen)

    Alle daog een borrel, daor bliej mèensk bij (Eext)

    Dat scheelt een slok op een borrel (Emmer Erfscheidenveen)

    Aj beroerd bint, moej een schone borrel nemen

    zie ook

    Zie ook:
  2. borrelfles

    Zet de borrel mar op taofel (Padhuis)

    Hij is an de burrel (Ruinerwold)

    Zie ook:
  3. medicijn(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hie hef een lekker borreltien van de dokter kregen veur het hoesten (Oosterhesselen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...