Ook: braanden (Zuidwest-Drenthe)
branden
Barkenholt wil best braanden (Broekhuizen)
Wij gaot hen paosvuur branden (Sleen)
's Meitieds gaot de boeren hen braanden
afruimen
De ogen brandt mie in de kop (Barger Oosterveld)
Hij hef zich an de kachel brand (Coevorden)
Vrogger gungen ze hen vene braanden
zie ook bij
Het braandt as spek (Padhuis)
...een lier (Barger Oosterveld)
...een fakkel (Dwingelo)
... zwevel (Hoogeveen)
Het braandt hum niet op de naogel
hij is niet in orde
Het braandt mie
in sukkelende, ziekelijke omstandigheden (dva), zie ook bij
Het braandt niet
draagt leren kleding
Braan je der mor niet an
van katoen
Het braandt mij op de tonge (Havelte)
Bi'j bange um oe an kold water te braanden? (Hollandscheveld)
De centen braandden hum in de buse (Vledder)
haren afbranden(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe)
Dat zwien, dat mot brand worden (Klazienaveen)
schieten
De jaegers braandt er op lös (Dwingelo)
Brand hum der maor aine op (Emmer Compascuum)
steken(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Een hummel kan je lelijk even branden (Borger)
*As alles braandt, braandt water ook (Zuidwolde)