bried bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: braaid, braid, breed (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), breeid (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), breid (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), br(a)aid (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën)

  1. breed

    Hij hef het voor heui te bried, het kan niet deur de baander (Mantinge)

    Den wagen hef een breid speur (Barger Compascuum)

    Zij hebt het ok niet al te bried (Padhuis)

    Het is net zo bried as het laank is (Dwingelo)

    ...zo lang as het bried is (Emmen)

    Hij is er al lang en breeid (Eext)

    Hie leg het bried an

    oplezen

    Wie het bried hef, lat het bried hangen (Vledder)

    ...dei het nog breider het, let het slepen (Emmer Compascuum)

    Die giet er bried bij zitten

    geheel en al (Ruw) *

    Dat goed is bried

    het is waard dat men er op past (Hol);

    Hij hef alles in den breeiden oetlegd

    geen uitweg

    Het is bried dag

    is gestorven

    Hij het het er breid veurstaon

    niet zo'n geweldige boer

    Hij döt zuk altied bried veur

    fietslantaarn

    Hie döt bried

    elektrisch licht

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...