brij de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: breei (Zuidwest-Drenthe Noord), braai (Kop van Drenthe)

  1. brij, pap

    De brij is anbraand (Norg)

    Vanmörgen veur de brij heb ik dat grös al mèeid

    een grappenmaker

    Zie ook:
  2. (modder)prut

    Het is daor ien en al brij um hoes (Padhuis)

    Het was mie heilemaol verkookt; het was ein

    brij worden (Barger Oosterveld)

    *De brij wordt nooit zo hiete op elèpeld as ze op eschöpt wordt (Hoogeveen)

    As het brij re

    gent, heb wij de schuttel aaid op de kaant staon

    praat steeds over hetzelfde

    Wat hej het leefste: èerpels en brij en daor neet bij of stokvis zunder botter?

    praat eens over iets anders

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...