broeken I werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: bruken (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), ge..., gebroeken, gebruken

  1. gebruiken

    Dat is een handig ding, dat kan ik wal bruken (Roderwolde)

    Hie was niks best te broeken, hij dee niks as mostern (Drouwen)

    Mag ik joen waogen mörgen wel bruken? (Norg)

    Wij kunt je niet bruken, vanaovend

    geeft het niet gauw op

    Ik kan oe niet gebruken

    dat interesseert me niet

    Gebroek dien verstand is en gao met hen hoes

    Dei de spullen gebruukt het, mout ze ook weer oprumen (Emmer Erfscheidenveen)

    We kunden best wat règen gebruken (Ruinerwold)

    Nou, het is gien neie, maar een gebruukte (Hollandscheveld)

    Bron: J. Fabricius Zie ook:
  2. hoeven(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Dat broekst doe mie nich te vertellen (Barger Compascuum)

    Nou, het is gien neie, maar een gebruukte (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  3. inspannen

    Hij wol zuk geweldig broeken mit het waark

    Zie ook:
  4. nodig hebben(Zuidoost-Drenthe)

    Zo'n grote hoesholding broekt hiel wat stoet in de week (Padhuis)

    Zie ook:
  5. nuttigen

    Ik vin het een strop dat ik gien zolt mag gebruken (Norg)

    Jaan, wat woj gebruken? (Eext)

    Ik mag van de dokter alles weer gebruken, behalve de buurvrouw...! (Elim)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...