brommen onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. brommen

    Ie moet niet altied tegen de kiender liggen te brommen (Smilde)

    Zie hebt hum lèest pakt en non mut hie 14 dagen brommen

    zijn aan lager wal geraakt

    De kodeef moet veer jaor brommen (Ruinen)

    Hie hef aordig brommen had

    zie ook

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...