buust I de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: buus (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), buuns(t) (Zuidwest-Drenthe), beuist (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), bies(t) (Midden-Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. biest, eerste melk van een koe na het kalven, colostrum

    Het kalf wol de buust eerst niet zoepen (Geesbrug)

    Wij moet wat buust achter de hand holden veur pankoek (Borger)

    beustkeze (Pesse)

    wafels (Oosterhesselen)

    2 febr. (Klv), z. ook

    beumt

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...