dag dagen, (zo, de
  1. dag

    De dag begunt goed (Klazienaveen)

    Hij is vort de eerste dag al begund te neulen (Roderwolde)

    Met 'n dag kriew aander weer

    z. ook

    Wij bint van zommer een dag hen het museum west (Padhuis)

    Um vief uur is het bij ous weer dag (Norg)

    Dat is een dag veur de prins

    zenuwtrekkingen van de gezichtsspieren

    Vandaag (an) de dag wordt er niet veul mèer oet stee zet (Hijken)

    Je moet de dag niet veur de aovend priezen (Borger)

    Ik heb het in gien daogen zo drok had (Emmer Erfscheidenveen)

    Veur dag en dauw was hij er al (De Wijk)

    Kom der man mit veur den dag, ...veur 'n dag (Barger Compascuum)

    Hij hef al zien dagen nog geliek ok

    van een verkering

    Deur dag en tied

    dat echter niet zo gebruikelijk is als

    Zien dagen bunt teld (Barger Oosterveld)

    Die vrouw löp op alle dagen

    mening, opvatting

    De locht hangt nog vol dage heur

    z. ook

    Hij slap een gat in de dag (Diever)

    Met 'n dag kom ik

    z. ook bij

    Ik bun al in gien dagen bie hum west

    z. ook

    Toe jong, maak is wat an, een dag is gien eeuwigheid (Coevorden)

    Het scheelt dag en nacht (Dwingelo)

    Hij leeft bij de dag (Hoogeveen)

    Mien dag komp nog wel

    een gemeen persoon

    Ik heb mien dag neeit

    vrouwzieke man

    Hij is nog kras op zien olde dag (Roderwolde)

    Hij hef der wal een dag en een zaoterdag met wark

    3. min, slecht

    Deur dag en tied pruuft hij ze wal

    z. ook

    De daogen brengt oos het geld an (Rolde)

    Het wordt bij de dag arger

    z. ook

    Dat is een mens van de dag

    in de mijt staand hooi stond bloot aan weer en wind en werd vochtig. Geen best hooi

    Dag in dag uut is e der mit aan de gaank (Emmer Compascuum)

    Dat wordt een dag mit een starte

    schiet niet op

    Onthold oen dag

    kunnen elkaar de waarheid zeggen

    Het is um een dag te doen

    antwoord aan een kind dat vraagt, wanneer het iets krijgt dat financieel (nog) niet mogelijk is (Rol), zo ook

    Zie ook:
  2. groet, ook met rekking en ook wel

    daog

    Dag, allemaole (Zuidwolde)

    Nou, ik gao maor, dag heur! (Hoogeveen)

    daog (Noordscheschut)

    As de dagen begunt te lengen, begunt de vorst te strengen (Hollandscheveld)

    Det was in de dagen dat de meinsen nog gien gat harren en deur de ribben scheten

    scheldvers

    Elke dag hef genog an zien eigen kwaod (Hijken)

    Komp dag, komp raod (Roderwolde)

    Dan is er neie dag en raod weer (Sleen)

    Dag!, zee maandag tegen dingsedag, hoe giet het mit woensedag? Best, zee donderdag, zeg mar tegen vr (Havelte)

    z. ook

    daggien

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...