dagwark het
  1. dagwerk, hoeveelheid, die men in één dag kon be- of verwerken

    Wij hebt een dagwaark edorst, dat is 12 leggen (Ruinen)

    Een dagwark dörsen is 26 leggen (Hijken)

    ...20 leggen

    Een dagwark zudden steken is 2000 zudden (Eext)

    Dennen hef nog twie dagwark grös lösliggen (Padhuis)

    z. ook

    Een aold dagwark was 66 are, non is het een half bunder (Sleen)

    Een dagwaark was 2/3 ha (Dwingelo)

    Een groot dagwark was 60 are, een klein 50 are

    Zie ook:
  2. (veend.) de hoeveelheid turven, die een ploeg van 5 à 6 personen in één dag verwerkte. 'Een dagwa(Veenkoloniën)

    Een dagwark was veertienduzend (Schoonoord)

    ...10.880 törven

    ...11.250 (Klazienaveen)

    ...50 stok (Barger Compascuum)

    ...50 stok of 15.000 turven (Coevorden)

    ...49 stokken (Drouwen)

    40 stok (Norg)

    ...25 stok (Elim)

    ...7 à 8000 (Borger)

    50 mò droog (Roswinkel)

    50 x 280 = 14000 turven (Hoogeveen)

    dat is 7 à 8 duzend (Buinen)

    resp. kleineren en er weer bovenop helpen

    dagmaot

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...