dapper bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. dapper

    Niet elke soldaot is even dapper (Nieuw Dordrecht)

    Zie ook:
  2. gezond, flink

    Hij is 's morgens en 's aovends altied even dapper (Barger Oosterveld)

    Hoe is het mit het olde meinse? Oh, die is nog goed dapper (Ruinerwold)

    Dat is een dapper kèreltien, der zit duvel in (Sleen)

    Zie ook:
  3. parmantig

    Kiek oos wichien ies dapper stappen! (Hijken)

    Hij is zo dapper as een schaopeluus (Koekange)

    zwienloes (Norg)

    een stoterse hane (Coevorden)

    een iempie (Beilen)

    een krielhaan

    Joost

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...