dicht bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: dichte (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. dicht

    De mist was vanmorgen zo dicht en non is e al vort (Sleen)

    In die mure maj allend dichte ramen hebben

    Antw.

    As de lucht dicht zakt, komt er regen (Gieten)

    Dichte gerdienen waren katoenen gerdienen met wat franje der an (Peize)

    Hij is al dicht an de dartig (Eelde)

    Aj op vief meter rondloopt mit 't zaaien en ie wordt het zaod nich kwiet, meuj wat dichter lopen, be (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. gesloten, toe

    Het tocht hier, doe de deur is dicht (Padhuis)

    Ze hebt daor dichte gerdienen. Zul er iene störven wezen? (Westerbork)

    De weg zit dichte (Dwingelo)

    Wij hebt het hoes weer dicht

    er bomen etc. uitkappen

    Het knaol lig dicht

    het dode hout eruit gehaald

    Het zit zo dicht as een pot

    de waarheid gezegd (Pdh), z. ook

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...