dichten werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. dicht maken

    Ze waren daor de sloot an het dichten

    De daoken dichten nao de störm (Zuidwolde)

    Zie ook:
  2. dichten

    Hie kan riemen en dichten, dat een aold wief kan het gat er van lichten (Sleen)

    Zie ook:
  3. opstellen

    Een breef dichten

    Bron: Drentsche Volksalmanak & J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906 Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...