diel I het, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: deeil (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), deil (Kop van Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), dail (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën)

  1. deel

    Hij kreeg het grootste diel van de arfenis (Schoonlo)

    Had die jong nog gien diel in die boerderij?

    leeggeregend

    Het is veur het grootste diel slecht land (Coevorden)

    Daor hef hij gien diel an (Dwingelo)

    Hij was mor een deeil van de aovend op het feest (Eext)

    Hij het zien deil wel had

    dreigement (Eke),

    Zie ook:
  2. grote hoeveelheid, veel(Zuidoost-Drenthe)

    Hie hef een diel anholt an die lu

    z. ook

    Der was een diel volk bij de groeve (Oosterhesselen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...