diep I -en, het, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: deeip (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), deep (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Noord), deip (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), daip (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën)

  1. (vaak verkl.) stroompje

    Het Schombekker diep wördt brieder maakt (Padhuis)

    Het olde diep löp an de noordkaante van 't Hogeveine (Hoogeveen)

    Het volk is hen deeip maoken

    als iem. iets bijzonders doet

    Zie ook:
  2. kanaal(Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Hij is in het deip terecht kommen (Barger Compascuum)

    Het daip lig dicht

    terdege rekening met hem houden

    wiek I

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...