ding -en, -er, het, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: dink (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. ding

    Hest doe dat ding ok zein? Wie bunt hum al een weke kwiet (Barger Compascuum)

    Zint die hoezen zo duur? Het zint jo mor dinger

    de zaak in der minne schikken

    Alle dingen hebt twee kaanten (Diever)

    Het is een ding van niks (Dwingelo)

    Het is een goed ding, dat ze dat doen (Klazienaveen)

    Klaaine dingen worden ook groot (Emmer Compascuum)

    Ik wol um een lief ding dat hie helpen kun (Wapserveen)

    Eén ding moej niet vergeten, ze is arm (Weerdinge)

    Zie ook:
  2. meisje

    Het is maor een klein ding, maar ze is goed bij (Noordscheschut)

    Degelijkheid zat er veur gien cent ien det dink (Ruinen)

    Daor ging een dingsien over de brug/Het had drei kanten en gien rug

    ik zal je ontlasten

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...