Ook: doouk (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), dook (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), douk (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))
doek
Die krentewegge doew in een doek (Sleen)
Ze vund het zo kaold dat ze een wollen dook um de kop bunden haar (Hijken)
Ik heb het kind net een schone douk veurdaon
waag het eens, heb het lef eens
Wij hebt een groot dook veur de deure hangen veur de tocht (Diever)
Het doek over de linnenwagen
heeft een buitenechtelijk kind
Ze kregen een applaus, doe het doouk dichtgung
lastig
Hij windt er gien doeken omme (Klazienaveen)
Zij deden hum alles uut de doeken
[dik schillen],
De kinder zint an het doekien leggen
lastig te bewerken
doekien