dokken overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. in dok leggen

    Het grote zeeschip mot dokt worden (Eext)

    Zie ook:
  2. dokken, betalen

    Aj zo'n blauwe brief in huus kriegt, kuj er van op an daj dokken muut (Elim)

    Zie ook:
  3. dingen(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Ik heb nog prebeerd der wat of te dokken

    behoorlijk in de boot genomen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...