doodliggen overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. doden door op iets te gaan liggen

    De motte döt niks as de biggen doodliggen (Hijken)

    Zie ook:
  2. levenloos liggen

    Wil ie daor wonen? Daor wil nog gien hond doodliggen (Ruinerwold)

    Zie ook:
  3. (wederk.) te lang liggen

    Die kerel lig altied zo lang op berre, hij kan hum wel doodliggen

    z. ook

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...