dreugen werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. droog maken

    De wind en de zun zult het wasgooud wel dreugen (Eext)

    Het dreugt ok niks vandaog (Eexterveen)

    Het dreugt deur linnen en wollen

    geld vragen

    Zie ook:
  2. droog worden

    Hang de sokken mor even bij de kachel, dan kunt ze dreugen (Hijken)

    De törf wil dut joor slecht dreugen (Barger Oosterveld)

    De holten tonne is uut mekaar edreugd

    z. ook

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...