dril I de, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: tril (Zuidoost-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid), trille (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. geleiachtige, lobbige massa

    Vroeger wekten wij altied vleis in de flessen en dan zat er ok altied van dat dril in (Hijken)

    Aj een varkenskop kookt, komp er van det tril op (Ruinerwold)

    Trille worde stief as het kold was

    z. ook

    Zie ook:
  2. kikkerdril

    De hiele sloot zit vol dril (Borger)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...