droest III bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)
  1. dicht opeen

    Wat hef dat kind droest haor (Padhuis)

    Het schaop is droest in de wolle

    Bron: H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen Zie ook:
  2. met dichte kroon

    Wat een droeste kop zit er op die boom (Sleen)

    z. ook

    kroes

    Zie ook:
  3. gedrongen, sterk

    Dat is een droeste kèrel, die kan wal wark verzetten (Zweelo)

    Zie ook:
  4. dreigend (dva, wb:Oos) .

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...