droevig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: drouvig (Kop van Drenthe), druivig (Kop van Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. droevig

    Hij zung een droevig leid (Barger Oosterveld)

    Dat is een droevige dood, zo'n jonge vrouw nog (Sleen)

    Het is droevig mit hum gesteld (Ruinerwold)

    Het is droevig, zoas hij der bijlop in die aole verschenen jas (Eext)

    Het was een drouvig geval (Roderwolde)

    Daor muj niet umme lachen, het is droevig genog (Broekhuizen)

    Dat is een droevig stellegien, beide invalide (Sleen)

    Het is een droevig gezichte, al die broenverbraande weilaanden (Zuidwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...