duiken
Allèn daor in de kolk kuj duken, de rest is völ te schol (Padhuis)
Ik wil ies weer in de booukholding duken (Norg)
Nou wi'k nog even in de kraant duken en dan gao'k hen ber (Eext)
Wie duukt er in
schrijft met dubbel krijt, is oneerlijk
Hij kan duken as een otter
in elkaar kruipen
IJ moet duken, aan stoot ij de kop
wordt gesmolten
Hij deuk in menare (Nijeveen)