enkel II bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

Ook: enkeld

  1. Rekking in nd

    Zie ook:
  2. enkel

    Het lig nog enkel, mar het mot dubbel (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  3. fijngebouwd, nietig, wat mager

    Zij is wat enkel, maar goed gezond (Ruinerwold)

    Wat is het toch een enkeld wichie (Eext)

    Die pinke is nog wat enkeld, hij is nog niet goed uut egruid (Broekhuizen)

    Zie ook:
  4. af en toe, zelden, sporadisch

    Het gebeurt maor enkeld dat er een kalf met twee koppen geboren wordt (Hijken)

    Dat komp enkeld nog wal ies veur (Sleen)

    Ie koomt hier maor zo enkeld (Noordscheschut)

    Dat koren staait wat enkel. Hast te dun zaaid? (Barger Compascuum)

    De rogge komp enkeld op

    helemaal

    Zie ook:
  5. kaal, van weinig waarde

    Een groot kaomer met weinig meubels dut wat enkeld an (Anderen)

    Koffie zunder koeke is ok enkeld (Hollandscheveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...