iem. die eet
Wij hebt er van middag een etter bij (Padhuis)
Dei jong, dat is een gezonde eter (Barger Oosterveld)
eetaardappel
In dizze zak zit eters en in die zit poters (Eext)
*Grote eters worden nait geboren, maor maokt (Eexterveen)