feesten onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. feestvieren

    Mit de Uffelters, daor kuj goed mit feesten: die lust wel een burreltien (Broekhuizen)

    Wij hebt tegenwoordig nogal ies wat te feesten, de iene is 40 en de aander 50 jaor etrouwd (Koekange)

    Dat volk komp vast wel, die mugt zo geern feesten (Balloo)

    Wie binnen aan het feesten west

    doe je best

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...