fienig bijvoeglijk naamwoord, Zuidwest-Drenthe Bron: Oeze Volk
  1. fijn, klein en teer gebouwd

    Een fienig wiefien (Havelte)

    Dat kalf is fienig van botten (Dwingelo)

    Een fienig prugeltie

    geregeld bij de weg

    Zie ook:
  2. tintelend koud

    Het is een beetien fienig

    z. ook

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...