fladdern onovergankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: flattern (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. fladderen

    Wat fladdert die doeven weer in de lindenboom (Anderen)

    De jongen die fladderen tot

    het nust uut (Emmer Compascuum)

    Dat briefie van tiene fladderde hum uut de haanden (Meppel)

    Dei flattert zuk ter ook maor even of

    z. ook

    Zie ook:
  2. spetteren, sproeien(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe)

    De stront die fladdert over 't bak

    ik kan er moeilijk toe komen

    Die koe is an de scheit, het fladdert hum van het gat (Ruinerwold)

    het flattert der of (Padhuis)

    Klein jong zit in de tobbe te fladdern (Drouwen)

    Blief toch boven dat aanrecht te fladdern (Hijken)

    Zie ook:
  3. wapperen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Het goed fladdert an de lien (Sleen)

    Die jasse is mij veul te groot, het fladdert der umme (De Wijk)

    As de knollen fladdert mit de Möppeler markt, dan kunt ze nog goed worden: dan pakt de wiend ze, da (Zuidwolde)

    Zie ook:
  4. nu zich weer eens hier bevinden, dan weer daar(Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Zie leupen de hele dag in het veld te fladdern (Roswinkel)

    De vrouwlu fladdert bij de weg (Emmen)

    Zij fladdert van de iene naor de aander, maar zij kan het nog nargens vinden, donkt mij (Coevorden)

    Van het iene op het aandere floddern

    hij kan geweldig eten, maar groeit er niet door

    floddern

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...