flauw bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: flaauw (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. flauw, smakeloos

    Dat eten is te min zolt in, het is aordig flauw (Anderen)

    Het eten is zo flauw as een ei zonder zolt (Pesse)

    Zie ook:
  2. flauw, slap, gammel, zwak

    Hej nog een stukkien zolte worst, ik vule mij wat flauw (Ruinerwold)

    Het klunk mar flauwgies (Oosterhesselen)

    Een flauw vlammegien (Meppel)

    Ie kunden het maor flauw marken dat het aanders worde (Hoogeveen)

    Het was binnen een kabaal van jewelste, mor eenmaol boeten heurde ie alles nog mor heel flauw (Hijken)

    Een flauwe bochte (Barger Oosterveld)

    Ik heb er zo'n flauw vermoeden van (Buinen)

    Ik bun der der flauw van

    z. ook

    Ik ben net zo flauw as een kat (Eelde)

    as een vis

    heeft veel werk

    Hij kik flauw oet (Weerdinge)

    uut de ogen

    z. ook

    Het locht kan flauw uutstraolen (Wapse)

    Het is een flauwe wiend vandage

    z. ook

    Wij hebt vanmiddag te vet eten, het flauwe water brak mij op, mor het kan ok van kaolde kommen

    z. ook bij

    hartwater

    De handel is vandaog op de maark flauw (Anderen)

    Om vissen flauw te kriegen, gungen wij in het waoter poltern

    z. ook

    Zie ook:
  3. troebel

    Het waoter flauw maoken en de vis wordt flauw (Eelde)

    Zie ook:
  4. flauw, kinderachtig

    Een flauw stellegie (Hijken)

    Wat is dat een flauwe kerel, der is niks gien aordigheid an (Sleen)

    Ieje mit al oen flauwe kuunsten (Ruinerwold)

    Wat een flauwe praot (Drouwen)

    flauw smoesien (Meppel)

    flauwe kul (Hoogeveen)

    Zie ook:
  5. vervelend

    Daj mor zo umdreit zo as een blad an een boom, dat vin ik flauw (Anderen)

    Doe niet zo flauw (Borger)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...