flep I -pen, dehet, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe
  1. klep, klap, flap(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe)

    De flep van de pet (Een)

    De flep van de fietstas weide omhoog (Balloo)

    Die jurk mag ik nog wal lieden, maor de fleppen op de scholders vin ik niks (Odoorn)

    Hij hef een flep bij de broek an hangen (Mantinge)

    Ik kan die flep wel dichtnèeien, dat gapt ok niet (Drouwen)

    Zie ook:
  2. kraagpunt van overhemd(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Die fleppen moej ies vastnèeien, die staot zo in 't èende (Sleen)

    Zie ook:
  3. soort luik(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Doe die flep van het zwienhok even dicht (Oosterhesselen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...