floddern werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: flottern (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), fluttern (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. fladderen

    De hoener flottert (Sleen)

    As Möppeler mark de knollen floddert, kunt ze nog goed worden (Zuidwolde)

    Jonge vrouwlu floddert over straot (Emmen)

    De wasse hangt mooi te floddern (Koekange)

    Die hoen legt gauw, want de kaom die floddert hum al op de kop (Sleen)

    Zie ook:
  2. te ruim of niet goed zitten

    De boks die floddert hum um de kont (Oosterhesselen)

    Dat meinse hef non nooit ies wat moois an, het floddert der maor wat umme, het zit ok niks (Beilen)

    De broekspiepen floddern hum um de bienen (Meppel)

    Zie ook:
  3. van de één naar de ander gaan

    Dat flodderde maor hen en weer (Coevorden)

    Dat is aine dai flottert van de aine naor de aander (Valthermond)

    Dat wicht lig aaid met de jongs te floddern

    oneerlijk

    Zie ook:
  4. slordig, nonchalant werken of zijn

    Hie zul mar beter zien best doen en niet zo floddern in zien wark (Weerdinge)

    Die floddert heur vlot deur het wark hen (Wapse)

    Hij is der wat overhenne flodderd (Dwingelo)

    Hie maakt zuch overal niet zo naar um, het floddert maor wat hen (Oosterhesselen)

    Sommige mensen floddern der maor wat op lös

    z. ook

    Het floddert wel wat

    'Het bakmengsel bestond uit drie soorten meel, vermengd met stroop en anijs en waarbij in het ijzer plakjes worst en spek worden gevoegd'

    Zie ook:
  5. plassen, spetteren en spartelen(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wij zölt even deur het water floddern (Koekange)

    Oenze Jan is zo mager as een latte. Gien wonder ook, want hij zit de hele dag in het water te flodde (Uffelte)

    Het water floddert je um de bienen (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  6. spatten

    Het waoter flottert aal kaanten op (Eext)

    Doe de emmers toch niet zo vol, het water floddert je der oet (Hooghalen)

    Wat haarder touschenken, aans flottert het er bai langes (Roderwolde)

    De modder flodderde hom om de oren (Roderwolde)

    As de boeren an het ieren bint, dreit ze de kraan van de tank lös en laot ze het over het land flot (Weerdinge)

    Zie ook:
  7. eruit gooien(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Die flottert der van alles oet (Padhuis)

    het is hard gras

    fladdern

    broche

    florten

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...