floep I -en, de
  1. oogwenk, ommezien(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Het goed was in een floep dreug (Sleen)

    Het was mar iene floep, ...gloep en doe was het gebeurd (De Wijk)

    In een floep was alles weg (Buinen)

    Met de auto is het mor een floep (Peize)

    Zie ook:
  2. gezegd ten teken van afscheid

    Nou, de floep, heur (Kerkenveld)

    Zie ook:
  3. ontstopper(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Zie ook:
  4. (tw.) floep

    Floep, door is weer een bigge (Barger Oosterveld)

    *Floep, Annegie, al weer een big

    werd druk bezocht'

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...