Ook: floep II, floep (Midden-Drenthe)
vouw, deuk, voornamelijk in metalen voorwerpen. De deuk gaat beurtelings hol en bol staan
Mien schuppe zit de flop in (Barger Compascuum)
In het fietsrad zat wel ies de flop in (Erica)
Hij hef de flop in de kofferdeksel (Westerbork)
Ik kun niet zo best haren, ik har daolijk de flop in de zende (Oosterhesselen)
de floep in de zende (Hollandscheveld)
Ik heb de floep in de cirkelzage (Hoogeveen)
(zelfst.) ...
Krieg de floep (Smilde)
verbreed uiteinde van een paal etc., ontstaan doordat er te hard op is geslagen
Zie ook: