gemeen spelen, vooral bij knikkeren of kaarten
Wat deej bij mien knikkers te foegeln (Sleen)
Hie hef net zo lang an het foegeln west, dat e der veurdiel van hadde (Exlo)
wegmoffelen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Mien buurman dai foegelt zien kaorte onder de taofel (Valthermond)
moeizaam, onbeholpen lopen (zoz, zwn), zie ook
foggeln
prutsen(Veenkoloniƫn)
Dat komt niet klaor, hij zit er mor met te foegeln (Emmer Erfscheidenveen)
geef mij nog maar een borrel
foebeln