fok I -ken, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: fokke (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), fogge (Veenkoloniën)

  1. fok op een schip

    Zie ook:
  2. bril

    Dat is zo fien schreven, door mot de fokke bie op (Barger Compascuum)

    Hij hef de fokke meer op het veurheufd as op de neuze (Meppel)

    Hij zette de fok op (Roderwolde)

    Zie ook:
  3. zier(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Hie hef zuk der gien fok van antrökken (Hooghalen)

    Hie verdreide zuk gien fok, toen ze hum vertelden dat zien auto stolen was

    voelde zich daar thuis

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...