fos -sen, de, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: fosse (Midden-Drenthe), (Veenkoloniën), fösse (Zuidwest-Drenthe Noord), fös (Midden-Drenthe)

  1. (vaak verkl.) pluk(je), bos

    Hie pakte der zo een fos oet

    er even over

    Hij hef een aordig fossien tebak achter de koezen (Koekange)

    Ik har zuk kolde voeten, ik heb mij een fos stro in de klompen daon (Borger)

    Die hef ok een mooie fosse haor an de kop (Klazienaveen)

    Gaot der maor mit het mes deur, die fosse touw kriej aans niet uut mekare (Noordscheschut)

    Het kan niet weer klaor, het is één fos (Oosterhesselen)

    Die kerel hef het papiergeld zo in een fos in de buus, net as wij een buusdoouk (Anderen)

    Ik had de hoekgarf legd en de fos der oettrukken, en toen goed vastzet (Emmen)

    Zie ook:
  2. vod, rafelige strook

    De gerdienen hungen in fossen veur de glaze (Sleen)

    Hie baargt zien zundagse good nooit op, hie gooit het zo in een fos op de grond (Balloo)

    Die jasse honk der as een fosse um (Diever)

    Doe mie even een olle fosse (Klazienaveen)

    Geef mij ies een fosse

    poetsketoen (Geesbrug)

    Bin ie weer an het boompien klummen ewest? De fossen hangt oe an het lief

    z. ook

    Zie ook:
  3. hoeveelheid

    Hes dat zien, die kerel bulkt van geld, hij haalt de briefies van tiene en

    viefentwintig bij fossen uut de binnenbuse (Coevorden)

    Hej veur dit scheetien laand zo'n fosse geld betaald? (Ruinerwold)

    Een heile fos bloumen

    ... (Eri), ...

    Zie ook:
  4. vrouwelijk schaamhaar

    Die har een mooi fossie (Ruinen)

    As een jonge van zien wicht kwam, dan weur wal is zegd: Hej heur nog even bij het fossien had? (Weerdinge)

    Zie ook:
  5. (verkl.) klein, gedrongen persoon(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Is hij niet zwaorder? Och, wat een fössien toch (Padhuis)

    Zie ook:
  6. iemand die niet opschiet(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Zie ook:
  7. Alles komp in de fos

    de stekels overeind, wordt gauw kwaad

    Hij hef alles an 'n fos

    is prikkelbaar

    Hij het de auto an fos reden

    z. ook

    in een fos jacht (Borger)

    De hiele zaak luup goed in de fos (Padhuis)

    in een fossen

    z. ook

    Wat lop dat mens in een fossien

    z. ook

    Zie ook:
  8. slordig of smerig vrouwspersoon(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    *Hossien fossien stro/Wie stinkt hier zo?/Det döt die olde grieze man/Die zo lekker stinken kan (Ruinerwold)

    een beetje kwaad

    fotse

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...