fossen onovergankelijk, werkwoord, zwak, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: fotsen (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. in elkaar kruipen van stoffen of garens

    Wat rot stof umme te neien, het fost alle kaanten op (Nieuw Amsterdam)

    Die jurk van die vrouw is roeg mokt, het hef hier en daor nogal wat fost met het neien (Anderen)

    Zie ook:
  2. slordig zitten

    De kleren fost heur allemaol um 't lief (Beilen)

    Jan har een brook van zien breur an, mor hij was wal wat an de grote kaante, want het foste der alle (Hijken)

    Zie ook:
  3. in plukken of warrige bossen schuiven

    Die meimesien wil niet, die fost (Dwingelo)

    Het wil under het meien nog wal ies bij mekaar fossen (Emmen)

    As het gras in dwarrels lag, kuj het haost niet maaien, dan fosde het zo slim (Eexterveen)

    Het kombaain wil niet best, het koren fost aal veur het mesien an (Gasselte)

    Zie ook:
  4. frommelen(Midden-Drenthe)

    Wat hej daor toch te fossen (Beilen)

    Dat neeiwaark is niet netties, het is mor gauw wat bij mekaer efost (Diever)

    gooien te weinig stikstof

    fosseln

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...