franie -s, de, Midden-Drenthe

Ook: fraonie, franje

  1. franje

    Gerdienen met franies (Balloo)

    Wat hef die de boks kepot, de franie hangt der under an (Sleen)

    Zij had een jurk met franie (Dalen)

    Dat is een jurkien met mooie franies der an (Buinen)

    Zie ook:
  2. rafel(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Ik haar mien jurk zo opscheurd, dat de fraonies der bij hungen (Gasselte)

    Hij haar een grote scheure in de jasse, een aole opgelapte brook an en franje an de piepen, barre, w (Hijken)

    Zie ook:
  3. bombast, overbodige opsmuk(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Ene die hoogdravende taal sprek met allerlei vrumde woorden, die hef teveul franie (Beilen)

    Van aal die franie moet ik niks hebben (Borger)

    Recht veur de raap, zonder franjes (Coevorden)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...