gast, bezoeker
Wie mouten nog even ain borrel
rustig moment
Wij kregen nog een late gast (Zuidwolde)
hotelgast, pensiongast
Hie hef aal jaor gasten in zien grote kaomer an
de straotkaant (Eext)
persoon met verschillende eigenschappen
Een vrömde gast (Roswinkel)
Dat is ook een mooie gast, die Gerriet
overspannen, van slag
Dat is wel zu'n raore gast, ij weet niet oj hum bij de kop of de staart hebt (Eext)
visite(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)
Wij möt mörgen op de gast (Padhuis)
Wonsdag gaon we te gaast (Een)