gebrek, gemis
Het is een gebrek aj gien goeie spullen hebt um met te warken (Padhuis)
Ik heb gebrek an geld (Dwingelo)
Wie mut er tegenwoordig nog gebrek lien ien oes laand (Ruinerwold)
Paartie begunt bij gebrek an woorden te houwen (Eext)
Bij gebrek an een betere moew het er mar mit doen (Wapserveen)
ziekte, gebrek
Hij hef een gebrek, hij stöttert (Nieuw Amsterdam)
Hie hef een verkeerd
gebrek
bijnaam van Rika, die met beschuit ventte
Hij hef gien best gebrek (Mantinge)
Hef disse koe ook een verbörgen gebrek?
was
Die auto zit vol gebreken (Nieuw Dordrecht)
tekortkoming
Hij haar ein gebrek, hij zeup teveul (Barger Compascuum)
Hie is in gebreke bleven (Wijster)
*Elke gek het zien gebrek
verspreid
Gebrek hef gien neuze en ongeliek hef een bochel (Meppel)
Aolderdom komt met gebreken (Hijken)