gehaspel het
  1. geruzie, gekibbel

    Hol op mit dat gehaspel en gao ies wat doen (Meppel)

    Wat maakt ze daor een gehaspel over (Geesbrug)

    Zie ook:
  2. gehakkel(Midden-Drenthe)

    Wat is dat toch aal veur een gehaspel, ik verstao er niks van (Hooghalen)

    Dat was mij een gehaspel, ik heb der gien woord van begrepen (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  3. moeizaam gedoe(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Aj scheuvellopen moet lèren, is het eerst een hiel gehaspel achter het stoeltien an (Nieuw Dordrecht)

    Wat was het een gehaspel met dat peerd (Klazienaveen)

    Och, wat een gehaspel om dat heui binnen te kriegen (Roderwolde)

    heeft een goed geheugen

    gehannes

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...