gelag I het
  1. de vertering

    Dei bestelt, mot het gelag betalen (Barger Oosterveld)

    Haarm betaolt vandaog het gelag, hie hef net een dikke pries wonnen in de lotterij (Eext)

    Hij mot het gelag betalen

    Antw.

    Een gulden in het gelag geven

    z. ook

    Zij bint mit de klompen in het gelag ekomen (Diever)

    lelijk in het gelag kommen

    z. ook

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...