gemartel het
  1. gemartel, gekwel, moeizaam werk

    Dat kun ik haost niet klaorkriegen, dat was mij 'n gemartel (Klazienaveen)

    Wat een gemartel, waorum gaoj niet

    even hen de viearts (Sleen)

    Met veul gemartel kwamen ze weer op de kaant

    naast de pot, of (fig.) hij gaat te ver

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...