gerdien -en, het

Ook: gordien

  1. Uitspraak ook

    gedien

    z. ook bij

    Wat een smerige gerdienen hej daor veur de glaze (Padhuis)

    Ze hebt gien gerdienen veur de glaos

    is met zijn neus in de boter gevallen, heeft bijvoorbeeld een rijke boerendochter getrouwd en is er bij ingetrokken

    Doe het gerdien een beetien opzied, dan heb ik wat meer locht

    in de bek

    Woj de gerdienen even dichte doen

    de koolwitjes

    Wij kruupt mor achter de gerdienties

    telkens naar een ander meisje

    Ik gao achter het gerdien (Sleen)

    Nao het eerste bedrief zakt het gerdien

    bij het spel

    IJ hebt holle gerdienen en dichte gerdienen (Sleen)

    Witte gerdienen

    maar

    *Juffrouw Katrien/Zat aachter het gerdien/Wat dee ze daor?/Ze kamde heur haor/Ze waste heur handties (Roderwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...