geslacht II het
  1. het slachten

    Dat was mie een geslacht vandage (Klazienaveen)

    Zie ook:
  2. slachterij

    Ik heb het geslacht weer an kaant (Gieten)

    Wij waren al vlot deur het geslacht hen (Broekhuizen)

    Het geslacht hangt in de wiemel (Weerdinge)

    Geef mij mor een goed stuk geslacht in de teller (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...