geweer I geweren, het, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: gewèer (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. geweer

    Mit het geweer op de nakke trök hij het veld in (Nieuw Schoonebeek)

    Zie ook:
  2. in

    in het geweer kommen

    etc.

    As ie wat verandern wilt, dan meuje mit mekaar in het geweer kommen (Barger Oosterveld)

    Tou Jaan oetpraot was, kwam Berend in het geweer

    z. ook bij

    De jonges waren vandage barre in het geweer (Hoogeveen)

    Zie waren drok in het geweer um de boel an kaant te kriegen (Sleen)

    De zaeke in het geweer roepen

    ..., ook gezegd van een onrustig, druk persoon

    Vrogger en aleer/ scheuten ze met een geweer/Mor non/schiet ze met

    het kenon (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...