geweldig
Het is geweldig, zoas die jong er met vortkan
was bijna dood geweest
Het is in ien woord geweldig (Nieuw Amsterdam)
Wat een geweldige kèrel is dat (Sleen)
Wat kan dat wicht geweldig zingen (Padhuis)
Die hef hum geweldig gedragen (Pesse)
Dat was geweldig mooi aovend (Eexterveen)
Der was een geweldig dik stuk volk (Roderwolde)