U zocht voorbeeldzinnen met daarin "geweldig"
Resultaten 1 - 20 van 89
- accordeon: Die jong kan zo geweldig mooi accordeon speulen; dei meuj man vraogen um meziek te maken bie het dan (Barger Oosterveld)
- ankommen II: Het kwam der geweldig op an (Emmen)
- argern: Ik argere mij geweldig an dat gezeur (Elim)
- artiest: Geweldig, wat een artiesten in dat circus (Sleen)
- baand I: Hie kan geweldig over de baand speulen (Oosterhesselen)
- begatken: Ze hebt hum geweldig begatket (Nieuw Schoonebeek)
- bot I: Ik heb het geweldig in de botten (Eext)
- broeken I: Hij wol zuk geweldig broeken mit het waark
- deurzwiepen: Dat kan gevaorlijk worden, want de balk zwiept geweldig deur (Erica)
- dom: Hij kan zo geweldig dom proten (Weerdinge)
- drèeien: Die weg drèeit geweldig daor (Sleen)
- dudelijk: Die man prootte geweldig dudelijk (Sleen)
- fel: Hie kan gooud proten, mar hie kan ok geweldig fel wezen (Anderen)
- geboorteciefer: Nao de oorlog is het geboorteciefer geweldig omhooggaon (Weiteveen)
- gehèurzaam: Ik har een geweldig best hondtien; hie was gehèurzaam en luup niet wied vort (Sleen)
- gevulig: Die hond is geweldig gevulig veur klappen
- geweldig: Het is geweldig, zoas die jong er met vortkan
- geweldig: Het is in ien woord geweldig (Nieuw Amsterdam)
- geweldig: Wat kan dat wicht geweldig zingen (Padhuis)
- geweldig: Die hef hum geweldig gedragen (Pesse)