gezicht I het, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: gezichte (Zuidwest-Drenthe)

  1. ook zonder slot-(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    t

    mee bezig geweest

    Dat wicht hef almaol porren in het gezicht (Oosterhesselen)

    Ze drag pisdoeken in het gezichte

    leef je nog

    Ik heb de zunne in het gezicht

    laat het maar geworden

    Hij hef het gezichte niet mit

    zijn

    Veur dat gezicht zuj op de loop gaon

    woon je hier graag

    Het gezicht komp mie wel bekend veur (Emmer Compascuum)

    Ik ken hum van gezicht (Wijster)

    Dat was een klap in het gezicht

    hoe het zo gaat

    Hij lat zien goeie gezicht zeein

    deed boodschappen

    Hij lat zien gezicht goed zien

    daarvan is zij de dochter

    Zo nou en dan lat hij zien gezichte ies zien

    het kan best zo zijn

    Ik heb het hum liek in het gezicht zegd (Barger Compascuum)

    liek in het gezicht oetlacht

    dat is niet gewoon

    Hie perbeert zien gezicht te redden (Eext)

    Hij kan het met een staolen gezicht vertellen (Zuidlaren)

    Zie ook:
  2. gelaatsuitdrukking

    Hie trekt ook weer van die malle gezichten (Stieltjeskanaal)

    Dat gezicht stiet ok weer op störm

    ze is zwanger

    Hij hef een gezichte, het kun der wel drei daegen uut dondern

    heeft er er al een tijdje verkering mee

    Zien gezicht stund op donderen (Dwingelo)

    drei dagen storm en onweer (Westerbork)

    Hij trekt een gezicht as drei dagen onweer (Barger Compascuum)

    drei dagen störm en onweer (Oosterhesselen)

    zeuven dagen slecht weer (Zuidwolde)

    as een sneibui (Barger Oosterveld)

    as een boer, die koezenzèer hef (Geesbrug)

    Der zit een gezicht op as een ziek hennegien

    z. ook

    Hij hef een gezicht, hij kon wel in de snei gescheten hebben, ...hij kon wel een week in het zoer ze (Klazienaveen)

    Hij hef een gezichte as een bok die braandnettels vret (Wapserveen)

    Hie hef een gezicht as een voel hemd (Westdorp)

    as een voel ei (Sleen)

    een gezicht as een voel laken (Hoogeveen)

    een voele schutteldouk (Peize)

    een oorwurm (Drouwen)

    een zoere appel (Gieten)

    as een pot vol luzen

    een gezicht van zeuven olde lappen (Roderwolde)

    Hie trekt een gezicht as een oorwurm (Sleen)

    Hai het een gezicht as ain dagwaark törf (Valthermond)

    Die leup mit een laank gezicht (Hoogeveen)

    Hai trekt ain gezicht, hai kon het wel in Keulen dunderen heuren (Valthermond)

    Bron: J. Poortman Zie ook:
  3. uitzicht

    Die boom stiet mij precies in het gezicht (Klazienaveen)

    Ik heb 'm al een poosien in het gezicht had

    z. ook bij

    Hie woont mooi, hij hef het gezicht op het water (Broekhuizen)

    Het is gain gezicht, zo'n jaze

    verder omhoog

    Het is een mooi gezicht, aj daor henkiekt (Zwartemeer)

    Wij hebt het gezicht op de toren (Sleen)

    Ik heb hum oet het gezicht verleuren (Buinen)

    Zie ook:
  4. gezichtsvermogen

    Jammer dat heur gezicht minder wordt, ze is aans nog zo kras (Noordscheschut)

    Hie hef een slecht gezicht

    ook

    Hie jag hum hielmaol oet het gezicht

    daar waar het ruim is (Dro);

    Het twiede gezicht hebben

    breedte

    Die plaots is een gezicht lang

    z. ook

    Zie ook:
  5. raam(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Die gevel daor zit zes gezichten in (Sleen)

    In dit hoes zit vief gezichten (Eext)

    *Een vrundelijk gezicht gef overal licht (Norg)

    In het leste van de dagen zuj rare gezichten zien (Havelte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...