gleuren II onovergankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: glèuren (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. gloeien

    Het vuur glèurde 's morgens nog (Dwingelo)

    Het vuur gleurde nog èven, toen was het uut (Ruinerwold)

    Het vrös hard, de snei gleurt het uut (Zuidwolde)

    Zie ook:
  2. gloren(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    De morgen begunt al te gleuren (Ruinen)

    Zie ook:
  3. pronken(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Och, och, wat kan hij daor mit gleuren (Nijeveen)

    z. ook

    gloren

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...